Algemeen: onvoldoende hoeveelheid van iets, gebrek, tekort, krapte.
Het begrip schaarste staat centraal in de economische wetenschap. Er wordt dan bedoeld dat het aanbod van productiefactoren eindig is. Daarom moeten er voortdurend keuzes gemaakt worden met betrekking tot de inzet van deze productiefactoren. Het gaat hier dus om relatieve schaarste.
Dit kan onder andere door marktwerking, waarbij vraag en aanbod zullen leiden tot een bepaalde prijs. Die prijs is dan een graadmeter voor de relatieve schaarste.
Schaarste is niet hetzelfde als armoede. Het betekent ook niet altijd dat er weinig van een een bepaald product beschikbaar is, maar dat productiemiddelen - zoals geld - maar één keer ingezet kunnen worden; wie een huis koopt kan bijvoorbeeld geen nieuwe auto meer kopen. De middelen zijn dus gelimiteerd en altijd minder dan de behoeften (huis, auto, vakantie, scholing, pensioen, zorg, enzovoorts). Er moeten dus keuzes worden gemaakt.
Voorbeeld
'Nederland zou het eerste land kunnen zijn dat tegen de grenzen van zijn economische groei aanloopt, schreef Simon Kuper in de Financial Times. Ruimte, arbeid, het stroomnet, stikstofuitstoot – we willen er meer van gebruiken dan we hebben, alles is schaars. Dat kan een voordeel zijn als we daardoor als eerste land keuzes maken en aan de verandering beginnen. „Maar als we niet kiezen, worden door al die schaarstes alle bedrijven gehinderd in de omslag,” zegt Baarsma [Barbara Baarsma, econoom, red.]. „De Noordzee is een enorm pluspunt, maar ook daar is het heel druk, ook daar moeten we kiezen wie de ruimte krijgt.”'
Bron: NRC - 12-01-2024.
Engels: scarcity.
Zie ook: economie, welvaart, welzijn, armoede, squeeze, schaarstegoederen, tekort-economie, knelpuntenrecessie, krappe arbeidsmarkt, marktwerking, verkopersmarkt, woekerprijs, prijsexplosie, productiefactoren, rantsoeneren, peak water. Vergelijk: armoede, nepschaarste.
Tip anderen
|