Ook: theorie van de comparatieve of relatieve kostenverschillen. Een land heeft een comparatief voordeel in de productie van een verhandelbaar goed als het dat goed ten opzichte van een ander land efficiënter kan produceren dan andere landen.
De theorie is ontwikkeld door de Britse econoom David Ricardo (1772-1823), een van de invloedrijkste klassieke economen. De theorie werd beschreven in zijn boek 'On the Principles of Political Economy and Taxation' uit 1817. Ricardo stelt dat landen zich moeten toeleggen op datgene waar ze goed in zijn, willen ze een optimale welvaart bereiken.
Volgens de theorie van het comparatieve voordeel is een land altijd beter af door zich in productie en handel te specialiseren in die producten en diensten, waarin het het sterkste voordeel (of het minste nadeel) in heeft. Op deze wijze wordt dezelfde productiviteit bereikt, tegen lagere kosten.
Voorbeeld
'Trumps herverkiezing en de geopolitieke spanningen leggen pijnlijk bloot hoe kwetsbaar Europa economisch is. De initiële focus op winstmaximalisatie leidde tot outsourcing van belangrijke waardeketens, zoals chipproductie naar Taiwan en defensie- en techproducten naar de VS. In het licht van de traditionele handelstheorie die uitgaat van internationale comparatieve voordelen lijkt dit logisch. Deze handelstheorie houdt echter geen rekening met politieke stabiliteit en hoe afhankelijkheden kunnen worden uitgespeeld.'
Bron: FD - 12-02-2025.
Zie ook: vliegende ganzen model, wereldeconomie, productie, productieketen, productiviteit, productiefactoren, arbeidsproductiviteit, concurrentiepositie, sociale dumping.
Tip anderen
|