Ook: aanbodeconomie.
Vaak ook betiteld als 'supply side economics'. Een theorie die de ontwikkeling van de economie vooral verklaart op basis van aanbodfactoren (aanbodzijde van de economie). Het gaat dan om de factoren die de productiecapaciteit bepalen, namelijk de hoeveelheid, kwaliteit en ontwikkeling van de productiefactoren. Haar aanhangers letten vooral op prikkels ('incentives') die het aanbod van productiefactoren negatief of positief kunnen beïnvloeden, vooral prijzen, lonen en tarieven. Volgens de aanhangers van de 'aanbodzijde-economie' zal de economische groei sterk toenemen als bedrijven en kapitaalverschaffers worden gevrijwaard van hoge belastingen en regulering (minimale overheidsinmenging: de terugtredende overheid). Als oplossing voor werkloosheid wordt doorgaans aanbevolen de belastingen en sociale uitkeringen te verlagen.
De theorie gaat ervan uit dat drastische belastingverlagingen zullen leiden tot hogere investeringen van ondernemingen en meer welgestelden, waarvan vervolgens de gehele economie (samenleving) zal profiteren ('trickle-down economics' of doorsijpeleffect).
De aanhangers van de aanbodeconomie (supply-side economics) worden aanbodeconomen genoemd. Ook wordt gesproken van de 'klassieke school'.
De Amerikaanse president Ronald W. Reagan, president van 1981 tot 1989, was in het begin van zijn eerste ambtstermijn een groot aanhanger van deze theorie; er wordt in dit verband ook gesproken over Reaganomics.
Engels: supply-side economics.
Zie ook: klassieke economen, neoliberalisme, aanbodfactoren, incentive, trickle-down economics, doorsijpeleffect, Reaganomics, voodoo economics.
Tip anderen
|