Oorspronkelijk (uit de tijd van fysieke stukken):
effecten die door beleggers (ter vermijding van het bewaarloon) thuis werden bewaard (daarom ook vaak met thuisbewaarders aangeduid), meestal in een brandkast of metalen trommel om enige bescherming tegen brand te hebben. Overigens werden in die tijd bij de meeste banken de fysieke stukken ook in grote blikken trommels in de kluis bewaard.
De desbetreffende beleggers moesten dan wel zelf tijdig de dividendbewijzen en coupons knippen en bij hun bank laten uitbetalen. Het ging meestal om renteniers en weduwen (en wezen); bij de laatste groep ging het dan vaak om als degelijke belegging beschouwde effecten, zoals (Nederlandse) staatsobligaties en goudgerande aandelen zoals Koninklijke Olie.
Verkopen vonden nauwelijks plaats want dat hield in dat de stukken eerst ingeleverd moesten worden bij de bank en teruggekochte effecten weer moesten worden afgehaald, samen met de transactieprovisie een kostbare zaak.
Tegenwoordig: effecten die door een belegger al heel lange tijd in de portefeuille gehouden worden en waarvoor ook geen verkoop wordt overwogen.
Dit soort beleggingen vormen dan de kern van een portefeuille; vaak worden bijvoorbeeld staatsleningen of aandelen Royal Dutch Shell door beleggers als trommelpapier gezien.
Zie ook: kluis, klassiek stuk, coupons knippen, langetermijnbelegger, goedehuisvaderaandeel, waardeaandeel, groeiaandeel, weduwen- en wezenaandeel, one-decision stock, Nifty Fifty, couponknipper, core holding, blue chip, never sell Shell!.
Tip anderen
|