De waarde die een zaak voor de gebruiker vertegenwoordigt, gelet op het gebruik dat deze persoon ervan maakt; het nut dat een goed in het gebruik oplevert; het nut dat een consument ontleent of ervaart aan de consumptie of het gebruik van een goed (of dienst); de mate waarin het gebruik van een product of dienst bevredigend is voor de gebruiker; belevingswaarde.
De is gebruikswaarde is vaak hoger dan het bedrag dat bij verkoop ervan worden verkregen.
Voorbeeld
'Smith wijst op de zogenaamde waardeparadox. Hij kent het woord ‘waarde’ twee betekenissen toe: de gebruikswaarde, het nut dat een goed in het gebruik oplevert, en de ruilwaarde, de tegenwaarde in het ruilverkeer, de prijs van het goed dus. Nu is het opvallend dat bepaalde goederen, zoals goud en diamanten, een lage gebruikswaarde hebben, maar een hoge ruilwaarde. Omgekeerd heeft een goed als water een hoge gebruikswaarde, maar een lage ruilwaarde. Smith heeft niet veel meer gedaan dan het constateren van deze waardeparadox, zijn aandacht wat dit punt betreft ging geheel uit naar het verklaren van de ruilwaarde.'
Bron: gerritgorter.com, Geschiedenis van het economisch denken / Adam Smith.
Zie ook: nut, waarde, waardering, waardeparadox. Vergelijk: ruilwaarde, aanschafwaarde, historische kostprijs, nieuwwaarde, actuele waarde, marktwaarde, gebruikswaarde, reële waarde, dagwaarde, vervangingswaarde, restwaarde, executiewaarde, liquidatiewaarde, economische waarde, boekhoudkundige waarde, boekwaarde, fiscale waarde, nominale waarde, intrinsieke waarde, theoretische waarde, fair value, contante waarde.
Tip anderen
|